Jozef Luyssaert, sergeant bij het 23ste linie.
Geschreven door Jan Luyssaert, zoon van Jozef.
Mijn vader Jozef Luyssaert werd geboren te Oostvleteren op 30.01.1915. Veertien dagen later op 16.02.1915 stierf zijn moeder. Omdat zijn vader met 4 kinderen in het frontgebied woonde en er bovendien werkte als postbode, werden de kleine Jozef en zijn drie zusters door het Rode Kruis overgebracht naar een tehuis voor weeskinderen, Les enfants de l’Yser te Wisques (bij Saint Omer, Frankrijk) Deze kinderkribbe stond onder de leiding van juffrouw Philoméne Menten (St.-Truiden 4.12.1963 - +Ieper 22.08.1929), een onderwijzeres uit Ieper en gediplomeerde Rode Kruiszuster. Juffrouw Menten besteedde bijzonder veel zorg aan de kleine Jozef die bij zijn geboorte heel ziek was.
Na de oorlog hervatte juffrouw Menten haar taak als onderwijzeres te Ieper en ontfermde zich verder over de kleine Jozef. De lage school bezocht hij in Ieper. In 1928 ging hij op aanraden ven juffrouw Menten naar de normaalschool St.-Thomas te Brussel en behaalde er op 30.061934 zijn onderwijzersdiploma. Aangezien hij toto de militieklas van 1935-36 behoorde kon hij niet meteen opgeroepen worden en ging hij op zoek naar werk , maar de jaren dertig waren crisisjaren.
Eindelijk op 6 september 1934 mocht hij zich aanbieden in het college van Avelgem. Zijn opdracht was er zwaar en gevarieerd: hij gaf er les in het vijfde en zesde leerjaar, een klas van 36 leerlingen, die bovendien nog voor de helft uit Walen bestond. Alle vakken moest hij in twee talen onderwijzen. Daarbij moest hij nog op de speelplaats en in de eetzaal toezicht houden, twee keer in de week internen begeleiden op een wandeling en ’s nachts toezicht houden op de slaapzaal.
Zijn eerste eindigde op 25 juli 1935 en op 31 juli 1935 werd Josef verwacht als milicien bij het 3e linie in de schoolcompagnie te Oostende. Na twaalf maanden legerdienst, zwaaide hij af als reserve onderofficier en nam in september 1936 zijn taak weer op in het college te Avelgem.
In 1942 trouwde hij met zijn dorpsgenote Suzanne Debruyne en het jonge paar vestigde zich in Avelgem. Hij overleed op 2 augustus 2000 in het RVT Marialove te Heestert.
Josef Luyssaert (rechts met de pijp) tijdens de mobilisatie in Elsenborn op 25 april 1938.
Oorlogsdreiging in Europa.
De internationale politieke situatie onderbrak af en toe Josefs onderwijzersloopbaan. Josef werd gemobiliseerd van 27 september tot 3 oktober 1938. Op 1september 1939, de dag dat Hitler Polen binnenviel, werd Josef voor een definitieve mobilisatie opgeroepen, hij werd ingedeeld bij de 14de compagnie van het 23ste linie. De 14de compagnie was de compagnie Anti-Tankkanonnen C47 onder leiding van Commandant G. De Boever.
Een C47 anti tankkanon.
Duitse inval in België.
Bij het uitbreken van de oorlog op vrijdag 10 mei 1940 ligt het 23ste linie aan de Safi, (Société Anversoise Foncière et Industrielle) spoorlijn tussen Lier en Oelegem, te Oelegem langs de oever van het Albertkanaal. Om 3.15u is er alerte. De troepen ontwaken langzaam, maar worden tot spoed aangemaand.
Van hun officieren vernemen de soldaten dat Duitsland aan Belgie de oorlog verklaard heeft. Hele zwermen Duitse vliegtuigen, bestookt door Belgische luchtafweer, cirkelen laag boven Oelegem en het Albertkanaal. Op vrijdag 17 mei wordt de aftocht geblazen. Enkel voorzien van brood en rugzak trekken de mannen te voet naar Ranst – Wijnegem, Hove en Boechout. ’s Nachts trekken ze door Hoboken. In de vroege ochtend van 18 mei bereiken ze Temse. Om twee uur ’s nachts overnachten ze in Lochristi. In deze zeer zachte zomernacht slapen de soldaten zalig in de open lucht. Om 4uur krijgen ze het bevel verder te gaan om via Gent hun einddoel Zomergem te bereiken.
Zomergem.
Als de troepen op zondag 19 mei in Zomergem aankomen, is de eerste mis er pas begonnen. Een peloton burgerwachten staan opgesteld aan het gemeentehuis. In de straat naar Oostwinkel vinden ze inwoners die al wakker zijn. Ze krijgen koffie en kunnen zich verfrissen. De veldkeuken heeft zich geïnstalleerd in een leegstaand hoekhuis op de markt, in de straat richting Oostwinkel. De soldaten mogen dit huis bewonen, als ze het maar netjes houden. Ondertussen komen in Zomergem ook die soldaten aan die met de trein tot in Landegem of Hansbeke waren geraakt. Grote ontgoocheling voor de soldaten is dat de Belgische luchtmacht totaal ontbreekt in dit oorlogsgebeuren.
Op maandag 20 mei rust het regiment uit in grote wacht op de hoeven aan de rand van Zomergem. Josef schrijft ijn zijn dagboek: ’t Is er rustig, leuk onder de bloeiende bloesems van de vele boomgaarden. Er word gerust, gewassen, geschoren. Alle wapens worden nagezien en gepoetst. Officieel vernemen we niets over het militair gebeuren.
Oostwinkel.
Op dinsdag 21 mei gaat het regiment langs veldwegen richting Oostwinkel. De burgers begroeten hen vriendelijk, maar met angstige blikken. ’s Avonds vinden de troepen een welverdiende rust in een schuur of onder een geurige appelboom. Het is prachtig lenteweer.
Donderdag 23 mei.
Rond de middag vertrekken we richting Schipdonkkanaal en bezetten de sector Leischoot, Langestraat, Ronsele. Links van ons liggen de karabiniers en rechts het 2de linie. Aan de hand van schetsen van het terrein delen de officieren bevelen uit aan de pelotonoversten. De aalmoezenier Pater Verheage komt op bezoek en meldt ons dat het zeer ernstig wordt.
Onze sectie is gesplitst, het stuk met sergeant Govaerts en Fiems zit in 1ste lijn vlak achter de kanaaldijk bij het eerste bataljon. Rechts van hen ligt sergeant Druart toegevoegd aan het 3de bataljon. Ons stuk Luyssaert-Verstuyft ligt in 2de lijn bij het 2de bataljon 7de compagnie met luitenant Merlevede. We liggen naast de holle weg die leidt naar het kanaal vlakbij een kleine hoeve. Het kanon staat goed gecamoufleerd onder een boom. Onze geschutstelling wordt vlug uitgegraven, het kanon gericht op de omgeving; vooral het schootsveld voor ons wordt min of meer in schets gebracht. Achter ons op zo’n 20meter afstand graaft onze munitiebevoorrader en T.S. zijn schutterskuil en houdt ook zijn omgeving onder schot. In onze hoeve die nog bewoond is, lopen de soldaten naar believen in en uit. De bewoners zijn zeer vriendelijk.
De kleine schuur met strozolder naast ons is een behoorlijk rustplaats voor wie geen dienst heeft. De piotten naast ons graven zich in, lijnen het schootsveld af en maken het vrij van hoog gewas. Midden al die drukte liggen de vele koeien in de weide voor ons rustig te herkauwen.
In de lucht is het niet zo rustig, Duitse verkenners vliegen voortdurend boven ons heen en weer maar laten ons tot nu toe ongemoeid. Plots dwarrelen vlugschriften over onze stellingen neder. De Duitsers beduiden met een duidelijke schets dat ons Belgische leger praktisch omsingeld is daar waar we ons bevinden tussen de Leielinie en Schipsdonkkanaal.
Iedereen negeert dit papiertje als leugenpropaganda . Er wordt ons gevraagd deze blaadjes te verzamelen en te vernietigen. Later zal echter blijken dat de vijand ons juist had ingelicht en we op de laatste frontlinie lagen.
De soldaten lijken toch wat onrustig en ontstemd omdat de zo nodige ravitaillering ontbreekt.
Onze artillerie achter ons schiet al een hele tijd met tussenpozen duchtig op los. Denkelijk willen ze de vijand beletten het kanaal te naderen en willen ze de bruggen die nog intact zijn, doen springen, wat hen ook lukte, want de artillerie schiet opmerkelijk raak.
Tegen de avond komt de veldkeuken langs met soep en brood. Helaas de laatste maal, want de koetsier zegt dat het op en af rijden voor hen levensgevaarlijk wordt, omdat ze beloerd worden door vliegtuigen die hen duchtig beschieten langs de aanvoerwegen. Het valt ons op dat de Duitse vliegers nu lager vliegen en de omgeving van het kanaal, onze sector nauwkeurig bespieden. Ons afweergeschut is niet actief en ons wordt gevraagd voorlopig niet te schieten zonder strikt bevel.
In de holle zandwegen links van ons is er weinig beweging, behalve het heen en weer lopen (omzichtig en onder de bomen) van verbindingsestafetten. Bij het vallen van de avond zijn de vliegers meer actief en horen we duidelijk hun boordmitrailleurs. Verder is de nacht tamelijk rustig en kunnen we tussen de wachtbeurten in wat rusten…..
Vrijdag 24 mei.
Naarmate het klaarder wordt, neemt de bedrijvigheid van de Duitse vliegtuigen toe. Het Belgische Artilleriegeschut laat duchtig van zich horen, maar wordt nu ook beantwoord door de artillerie van de vijand.
De compagnieofficieren inspecteren de opstelling van hun troepen. Ze lopen steeds in dekking en het wapen in de vuist tussen de 1e en 2e linies. Pas zijn ze iets verderop gelopen of een Duits patrouillevliegtuig scheert in duiklucht rakelings met zijn staart door de takken van de bomen.
De soldaten worden aangemaand rustig te blijven ondanks het naderde gevaar. Bevoorrading door de veldkeuken is onmogelijk geworden en de soldaten moeten zich tevreden stellen met wat peperkoek en klontjes suiker, die in een winkel in het dorp waren opgeëist. De bewoners langs de kanaaldijk moeten hun huizen verlaten omdat ze in operatiegebied zullen terechtkomen.
Vijandelijke vliegtuigen vuren stelselmatig op de Belgische infanteriestellingen, het lijkt een voorbereiding voor een vijandelijke aanval. Later werd vernomen dat de vijand het doen en laten van de troepen in Oostwinkel nauwkeurig observeerde vanuit een luchtballon boven Sleidinge. Het word een bange nacht.
Zaterdag 25 mei.
Even voor dageraad herneemt het hevig artillerieduel. De vijand slaagt erin in het nachtelijk duister het kanaal over te steken. Na de eerste verassing herpakken de Belgen zich en mikken nauwkeuriger, gesteund door een T13 ( een 4.7 op rupsbanden) wat de Duitsers aanzagen voor een tankvoertuig. Een 200 tal Duitsers gaven zich over en de Belgen herstellen de 1ste linie. Die Duitse gevangenen behoren tot de groep die door Von Paulus was aangevoerd.
Een Belgische T13.
Geholpen door de Luftwaffe herneemt de vijand zijn aanvallen: het vuren herbegint in alle hevigheid aan weerszijden van het kanaal. De eigen troepen proberen een infiltratie tussen de 1ste en e2de linie te beletten. Er wordt de hele dag gevuurd, de lucht hangt vol kruitdamp.
De bevoorrading van de Belgen is stopgezet, de noodrantsoenen zijn opgebruikt. Op een nabij hoeve vinden de manschappen drinkwater. Wat er voor de soldaten overblijft is water, lucht en munitie en de goede hoop heelhuids uit dat gevecht te geraken.
Zondag 26 mei.
In zijn dagboek beschrijft Jozef Luyssaert de Duitse aanval op zondag 26 mei:
Te midden het bombardement, krijgen we nog de kans om post mee te geven omstreeks ’s middags. Ik schreef vlug een laatste brief naar huis met als tegenadres “A 298 IV Te Velde” en gaf hem mee met een militair koerier. Hopelijk komt de brief nog thuis aan. Het vuren gaat onophoudend verder en zwelt nog aan, vooral onze artillerie vuurt snel en raak. De Duitsers beantwoorden dit vuren met talrijke vliegtuigen. Ze scheren in herhaalde golven over onze linies, overvliegen onze stellingen benauwelijk laag in scheervlucht en mitrailleren op alles wat beweegt. We voelen ons zo machteloos bij het ontbreken van onze eigen luchtmacht. Ook onze luchtafweerbatterijen hinderen hen niet, want ze vliegen zeer laag buiten het bereik van onze luchtafweer. Het is een oorverdovende heksenketel van allerhande vuurmonden. Daartussen wordt met brisantbommen gevuurd door de vijand en vliegen strodaken in brand. Mogen we ons verwachten aan een infiltratie van de Duitse 256ste ID en de 208ste ID onder dekking van hun luchtmacht?
Sergeant Verstuyft die met zijn kijker alles beloert wat voor ons gebeurt, roept plots: “Kijk voor ons op 100 meter!” Inderdaad, wij bemerken een rijzige gestalte die zich half verdoken voortbeweegt, maar geen kaki uniform draagt. We onderscheiden niet haarfijn wie of wat het is, want er hangt een mist van kruitdamp. De gestalte wil links verder verdwijnen over de zandweg, maar valt plots neer. We hoorden een lichte knal en roepen om uitleg naar de scherpschutter achter ons, maar die lijkt plots verdwenen. Er vliegt schichtig een granaat boven ons hoofd en ze spat open op de hoek van de schuur naast ons; het dak vat vuur maar dit word vlug gedoofd.
We ontwaren nog rookpluimen rondom ons van brandende daken. Achteraf blijkt dat de meeste bevelposten geraakt werden door brisant of vliegtuigkogels. De vijand lijkt wonderjuist ingelicht over onze posities. De verbinding tussen ons en de bevelposten is totaal ontredderd.
Voor ons menen we beweging van helmen te zien, het zijn geen kaki helmen die net boven een gracht uitkijken. Er wordt duchtig op gevuurd. Dan is het plots akelig stil. Geen artillerie meer, geen luchtmacht, niets… doodse stilte.
De luitenant roept ons toe uit te kijken. Plots vliegen een resem kogels boven ons hoofd dwars doorheen de camouflagetakken. We horen het klikken van machinegeweren en beantwoorden het vuren dat van links voor komt – naar we menen. Na een poosje herneemt het vuren nu veel heviger en schijnbaar naderbij. We antwoorden in de richting van de zandweg tot plots de luitenant roept: “Staak het vuren” en komt aangelopen naar ons toe al zwaaiend met een witte zakdoek. We komen uit onze geschutstelling en horen iets als: raus, raus. We laten onze wapens vallen als de vijand met gericht wapen op ons afkomt en helemaal links van ons anderen, die nog van uit de boomkruin schietklaar hun aanvoerder in dekking houden. We kijken ons de ogen uit op die zwarte duivels, tot de tanden gewapend, met takken op de helmen en opgestroopte mouwen, met handgranaten in de hand, werpensgereed, granaten in de laarzen, patroonbanden rond de hals, mitraillette onder de arm, kortom aanvalduivels, echte gedrilde vechtjassen. Ze snauwen ons toe, waarom hebben jullie zo hevig gevuurd en wie heeft onze officier neergeschoten (alles in het Duits natuurlijk).
We zwijgen onbegrijpend. Een paar hadden ook een kleine radio om de nek hangen. Nu begrijpen wij ook hoe ze ons vlug vonden, als we adjudant Ongena zien staan, de handen op het hoofd. Ze hadden hem als krijgsgevangene voorop gestuurd als schild om onze positie aan te wijzen, terwijl ze hem onder schot hielden.
Daar we op hun geraas niet antwoorden, dreigen ze hem neer te schieten, als gelukkig een Feldwebel opdaagt. Hij maant hen tot kalmte aan en beveelt, ons gevangen weg te leiden.
Het is 19 uur. We gaan, de handen boven het hoofd voorwaarts richting kanaaloever. We zijn krijgsgevangenen. De luitenant en de adjudant gaan voorop. Deze laatste word steeds bedreigd dat ze hem zullen neerschieten. Waarom?
Waar we voorbijkomen in een lange rij, is alles muisstil. De loopgrachten zijn verlaten. Na een kwartier lopen, komen wij op de kanaaldijk en vinden zeer veel makkers en een grote groep officieren, allen ontwapend. Wij moeten alles op een deken gooien: helm, ransel, broodzak, veldkijker, kompas, veldfles en vooral ons verbandzakje. Dit laatste moet dienen om de talrijke Belgische en Duitse gewonden te helpen.
Daar staan we nu, vertwijfeld, ontgoocheld, vernederd mekaar aan te kijken. Ook de officieren staan er niet begrijpend bij. Ze staan wat te praten met een paar Duitse officieren. We deden ons best, maar moesten uiteindelijk wijken voor een overmachtige vijand, beter bewapend en voldoende als aanvaller getraind en duchtig geholpen door en zeer talrijke en doeltreffende luchtmacht.
We denken met eerbied aan onze talrijke doden en gewonden die vielen aan het schipdonkkanaal. Voor onze ongeveer 135 makkers, officieren, onderofficieren en soldaten die sneuvelden in onze sector, werd op Stoktevijver een monument opgericht, klein maar sober, op de plaats waar het 2de linie, 22ste linie en het 23ste linie zich dapper verdedigden. Aan majoor Oborski, later kolonel, werd om zijn moedige weerstand, samen met zijn mannen, het Oorlogskruis met Palm gegeven.
Kolonel Joseph C.M.P.A. Oborski.
Op de kanaaldijk werden er nog andere krijgsgevangenen aangebracht. In het kanaal liggen een viertal lijken van Belgische soldaten en op de dijk een paar Duitsers. Er is geen Rode-Kruispersoneel te bespeuren. De Duitsers laten nu een paar grote rubberboten in het water glijden en varen met 10 a 15 man tegelijk over. Als keervracht worden de boten met krijgsgevangenen gevuld en op de andere oever afgezet. Het is een heel gevaarlijk karwei, want er wordt nog altijd gevuurd in de richting van de boten. Kapitein-commandant Vigoureux, van de 7de compagnie, laat een klaroen “einde manoeuvre” blazen, maar te vergeefs, er is immers te veel lawaai van grof en licht geschut.
Eindelijk verplicht men ons in de boten te stappen. We prevelen een gebed, beleven enkele heel kwade ogenblikken… We raken met een zucht van verlichting behouden aan de overkant. Daar worden we samengebracht in een weide aan de bosrand. Zeer veel Duitsers staan klaar om de verdere verovering van Oostwinkel af te werken.
Naar Sleidinge, Lokeren en over de Belgische grens.
Geëscorteerd door Duitse schildwachten, vatten de krijgsgevangenen de nachtelijke tocht naar het onbekende. Ze marcheren door Waarschoot en bereiken op maandag 27 mei om 2.30 uur in de morgen Sleidinge. Ze worden er ondergebracht op een schoolkoer die met een hoge omheining is afgespannen en bewaakt wordt door schildwachten. Ze slapen bijna de hele dag en voelen zo de honger niet knagen. Ze zoeken voedsel in de kasten van de school, blijkbaar een huishoudschool, maar vinden niets.
Om 16.00 uur mogen de gevangen aanschuiven voor één Duits brood voor 8 man. Ze hebben de smaak te pakken, maar het stilt de honger niet. Burgers verschijnen langs de omheining en bieden de soldaten tegen woekerprijzen conserven aan. Enkele soldaten proberen briefjes mee te geven om naar huis te versturen, maar dat weigeren de burgers. Het is hen enkel om de poen te doen. De burgers worden uiteindelijk door de schildwachten weggestuurd. Jozef kan niets kopen, want hij heeft maar 57 frank meer op zak. Zijn drinkbeker raakte hij kwijt en gedurende enkele dagen zal hij zich met een leeg sardineblikje moeten behelpen.
Dinsdag 28 mei worden de mannen om 4 uur gewekt, ze verfrissen zich aan een kraantje buiten en schuiven aan voor hun dagrantsoen: een Duits brood voor 4 man en een beetje vet. Wie een blikje heeft, krijgt thee.
Om 5.30 uur klinkt het marsbevel. In een colonne van 1200 man, voorafgegaan door gewapende schildwachten, begeleid door schildwachten op de fiets en gevolgd door schildwachten, gaat het meestal door veldwegen en langs dorpsranden in oostelijke richting, naar het onbekende.
Belgische krijgsgevangenen aan de kerk van Sleidinge.
In een dicht bewoonde buurt plaatst een vrouw een emmer water langs de weg. De krijgsgevangenen proberen hun veldfles te vullen en hun dorst te lessen, maar omdat dit de mars vertraagt, schoppen de schildwachten de emmers om.
Om de twee uur wordt er even gerust. Naarmate de duisternis valt, doen sommigen een poging om uit de colonne weg te lopen, maar dit wordt door de schildwachten met geweld verhinderd.
Langs een kanaaloever zwaaien ze een brede fabriekspoort binnen. Wie vertrouwd is met de streek, herkent Lokeren. Na een mars van ongeveer veertien uur, zoekt ieder tussen de machines een plaatsje voor de nachtrust. Wie er vlug bij is, kan nog een kwart brood en wat vet bemachtigen.
Woensdagmorgen 29 mei om 4 uur “raus, raus”, een wit brood voor drie man, geen koffie, geen toespijs, geen vet.
Overmand door de hitte, honger en dorst verlaten ze langs de Durme Lokeren richting Sinaai. Ze marcheren door Stekene richting Westerschelde. Sommige mannen proberen een huis binnen te glippen om er even naar de wc te gaan en de schildwachten waken angstvallig op de terugkomst van de ‘ontsnapte’. Er wordt gedreigd: “voor ieder krijgsgevangene die vlucht, worden 10 andere neergeschoten”. Ze slenteren door Hulst, waar vriendelijke moeders chocolade en snoep uitdelen aan de gelukkigen die aan de buitenkant van de colonne marcheren. Ze strompelen moeizaam verder. Jozef beseft: Als we mekaar bekijken zien we er miserabel uit. Sinds dagen ongeschoren, ongewassen, oververmoeid. Onze kleren hangen onfris om het lijf. We gingen sinds 10 mei niet meer uit de kleren. We moeten echt een sjofele indruk maken op onze “ overwinaars” die er zeer heldhaftig en overmoedig bijlopen en ons van ver uit de hoogte bekijken.
In de verte zien ze op de Scheldeoever grote rivierboten, rijnaken, liggen. Ze worden de loopplank opgejaagd en verdwijnen in het ruim, waarin blijkbaar pas kolen waren uitgeladen. Met 450 man belanden ze in het koolstof in de hete kelder van het schip. Elk van de drie schepen herbergt ongeveer 1800 man. Ze varen af omstreeks 17 uur, maar ’s nachts liggen de schepen stil in het midden van de stroom. Honger en dorst zijn een echte kwelling.
De volgende morgen wordt de ladder in het ruim neergelaten, iedereen klimt aan dek en hapt naar frisse lucht. Ze vangen flarden op van een gesprek tussen de Duitsers, de loods en de schipper over mijnen bij Willemstad. Achteraf vernemen ze dat een konvooi op een mijn is gevaren, 164 gevangenen lieten er het leven, 172 waren zwaar gewond en 260 licht gewond.
Op 31 mei krijgen ze als ontbijt harde anijskoekjes, waar ze langzaam op kauwen, van de bootsman krijgen ze wat te drinken….. zo lang de voorraad strekt. Ze varen onder de opgeblazen bruggen van Nijmegen en komen in Emmerich aan, een Duitse binnenhaven op de Rijn.
Rijnaken volgeladen met krijgsgevangenen, richting Duitsland.
Het is 15.30 uur, de gevangenen lopen in het gelid het stadje binnen. Dit zijn de eerste indrukken van Jozef: De stad is rijkelijk bevlagd met grote en kleine nazi-wimpels. De schaarse toeschouwers bekijken ons afkeurend. We moeten er inderdaad miserabel uitzien en zeer onfris. We worden bespot en nageroepen door Hitlerjugend, knapen van 10 – 11 jaar oud in hun gloednieuwe uniformen. Dat klein grut wil ons manhaftig begeleiden met hun wolfsgehuil, maar de schildwachten jagen hen weg. Als een paar belhamels ons proberen te bekogelen met stenen, komt de Polizei tussenbeide.
In het grote rangeerstation wacht een goederentrein op de gevangenen. Ze krijgen nog eens de kans om te voldoen aan een grote of kleine behoefte boven een greppel in de buurt van de schildwachten.
In elke goederenwagon worden 50 man ‘geklasseerd’. Op de vloer en aan de wanden kleeft nog kalk. Elke gevangene krijgt een vierde van een brood. Omstreeks 23.30 uur komen ze aan in het station Meppen. Ze stappen nu door de frisse nachtlucht en komen om twee uur in de morgen aan in het kamp Fülle, waar ze van 1 tot 8 juni verblijven.
Naar Stalag XVII B in Krems.
Op zondag 9 juni krijgen ze een ‘transportratsoen’ voor vier dagen: 1 brood, 1/5 pakje boter en 1/5 pakje kaas. Op maandagmorgen10 juni vertrekken ze om 4 uur naar het station van Meppen en om 9.45 uur start het konvooi. Jozef heeft een zakboekje kunnen verstoppen in zijn kleren en noteert onderweg de namen van de stations. Op woensdag komen ze om 14 uur aan in Krems an der Donau. Een lange sliert krijgsgevangenen stapt naar de hoogte van Gneixendorf waar het kamp ligt. In de verwachting beter voedsel te krijgen dan in krijgsgevangenschap en op aanraden van zijn medegevangene André Verbrugghe, een landbouwer uit Desselgem, biedt hij zich aan om te gaan werken bij een Oostenrijkse landbouwer. Reeds na enkele weken kan hij dit zware landbouwwerk fysiek niet meer aan en de geneesheer in het lazaret raadt hem aan te gaan werken in de houtzagerij van landbouwer en burgermeester Blümel. Eindelijk na negen maanden krijgsgevangenschap mag hij op 22 februari 1941 het kamp verlaten en wordt op transport gezet naar huis!
Personalkarte van Jozef Luyssaert..
Sergeant bij het 23ste linie, 14de compagnie.
Volgens zijn kaart, krijgsgevangen gemaakt te Eeklo op 26.05.1940.
Met dank aan Jan Luyssaert voor de tekst en foto'z van zijn vader.
Foto's en tekst eigendom van fotoarchief Jan Luyssaert.