Alfred Van Lancker . 


Op 10 mei 1940 werd de omgeving van het station van Eeklo zwaar gebombardeerd en wat hierna volgt is een groot drama geworden voor de familie Van Lancker.

De kleine Alfred  Van Lancker  was nog geen zes jaar oud toen op 10 mei 1940 vroeg in de morgen de oorlog uitbrak. Hij hoorde er de grote mensen overal op straat over praten, doch dat bleef hem en vele andere kleine kinderen uit de kleuterschool eerder onverschillig. Voor hem zou het weer een dagje van geen school zijn.

Doch bij de Van Lanckers lag er die bewuste dag een grootvader, Jan Vandenavyle van 81 jaar te sterven en de kleine Alfred’s moeder zat bij de stervende te waken. Daardoor besloot vader Kamiel Van Lancker in de vroege namiddag eens naar het fabrieksken van zijn schoonbroer Benjamin Vanden Driessche te gaan, waar men wel niet normaal werkte die dag, doch waar hij enkele defecte weefgetouwen wilde gaan herstellen.”En neem de kleine maar mee “ had zijn vrouw Anna gezegd. “ Hij moet hier al die miserie niet meemaken.

Op straat gekomen, het moet zo half drie in de namiddag geweest zijn , zagen vader en zoontje niets anders dan lange colonnes Franse soldaten . Alles leek erop dat zij geen angst moesten hebben van de Duitsers . Die Franse overmoedige soldaten zouden ze met hun zware tanks voor hen wel tegenhouden .

In het fabrieksen aangekomen , sleutelde vader Kamiel wat aan de getouwen . De kleine Alfred zat vlak naast hem op een kussen met iets te spelen . In de verte hoorden men nu en dan het gerommel van neervallende bommen . Vader Kamiel herhaalde soms “ boem boem ” en deed zo het bommengeluid achter , alleen om de kleine jongen geruster te stellen .

Doch opeens was het “ een geweldige boem “ boven hun hoofden en werd het plots overal zwart en donker ….

Kleine Alfred hoorde zijn vader die naast hem was neergestort , éénmaal kuchen , als ’t ware een laatste zucht , meer niet …… en dan stilte …..!

Het jongetje zelf was ook geraakt , wellicht door openspatte granaatscherven , maar waar …. Dat wist hij op dat ogenblik nog niet .

Wel voelde hij de pijn en zag overal bloed . In paniek rende hij in het rond . Daar zag hij zij oom Benjamin Vanden Driessche , doch die keek niet naar hem om . Wel vloog die het fabrieksgebouw in om de elektriciteit af te leggen ….

Later bleek hij ook aan de dij gewond te zijn geraakt en had zijn vrouw Marie , dood in zijn garage aangetroffen . Alfredje zocht radeloos naar zijn vader , toen eindelijk neef Arnulf hem in de kelder van de buurman Verselder binnenbracht en waar het vol zat van omwonenden .

Hoe dokter Cyriel Hammerlynck daar zo vlug binnenkwam en hem direct de eerste zorgen toediende , kan hij zich niet meer herinneren . Wel bond de dokter zijn zwaar gewonde rechter onderarm af en verzorgde voorlopig de wond aan de schouder . De vele andere granaatscherven die over zijn ganse lijfje te zien waren , zouden wel later in het hospitaal verzorgd worden . Met de wagen van zijn oom Benjamin of iemand anders , zo goed weet Alfred het niet weer , bracht men de gewonde knaap naar het gesticht .

Daar lag alles echter vol met gewonde Belgische soldaten in hun blauwe pyjama’s . Zuster Margriet die toen daar in de kliniek de scepter zwaaide , weigerde het gewonde jongetje op te nemen , om de goede reden dat het hospitaal overvol lag met soldaten die voorrang hadden op verzorging .

Dan moet iemand , wie het was weet hij niet meer , hem met de auto naar het stadshuis gevoerd hebben en daar kreeg hij een briefje die hem toeliet tot het hospitaal om verzorgd te worden .

Vier dokters stonden over hem gebogen , de dokters Coppens , Bafort en Hamerlynck wilden het armpje amputeren . Alleen dokter Dauwe riskeerde het stukgeschoten armpje te opereren en zo het jongetje te redden . Toch zag de grote wonde er vreselijk uit en moest dokter Dauwe de ingreep doen zonder verdoving  !

De kleine jongen , nog altijd hevig bloedend , schreeuwde het uit van de pijn dat men het tot in Balgerhoeke kon horen . Doch dokter Dauwe , een schuttersvriend van Alfred zijn vader , redde het kind en maakte dat hij zijn zwaargewonde arm behield .

Over zijn vader kreeg het jongetje in de eerste dagen niets te horen . Wel vernam hij later dat zijn vader op slag was gedood door een vreselijke wonde aan het hoofd en schouder . Zijn moeder Anna moest haar man gaan herkennen in het hospitaal nr. 21 in de guldensporenstraat . Later kwamen alle slachtoffers in het lijkenhuisje van het gesticht terecht , van waar ze enkele later begraven werden .

Enkele weken later verliet Alfred het hospitaal in Eeklo . Hij herinnert zich nog dat hij met zijn armpje in verband na de inname van Eeklo door de Duitsers , met zijn moeder en grootmoeder moesten vluchten naar Lembeke .

Daar kwamen ze op weg naar Waarschoot , terecht bij de familie Dossche alwaar ze goed werden opgevangen .

Het jongetje genas van zijn verwondingen , doch hij was ontroostbaar over het verlies van zijn vader . Ook bleef hij doodsbang als hij een vliegtuig in de lucht hoorde . Eens scheerde een Duits toestel laag boven de kleuterschooltje van juffrouw Alice in de Leke en Alfred dood van schrik , de school wist uit te vluchten en langs een binnenweg naar zijn huis en moeder te lopen om beschutting te zoeken . Gelukkig kon juffrouw Alice hem nog bijtijds inhalen en veilig terug brengen naar de klas , waar hij van zijn schrik bij zijn maatjes kon bekomen .


Het zwaargewonde jongetje Alfred Van Lancker met zijn zorgzame moeder Anna . Foto genomen eind mei 1940 .

De kleine Alfred in dit verhaal in 2012 .

Het trauma van de gebeurtenissen heeft het kind en nu volwassen man blijvend getekend.

Het bidprentje van Kamiel Van Lancker en Marie Vanden Avyle, allebei slachtoffer van de bombardementen op 10 mei 1940.

Familie Vanden Driessche.

In het midden, Marie Vanden Avyle.

Met dank aan Alfred Van Lancker voor de foto's en het verhaal.

24.05.1940.Een oorlogsdrama te Bassevelde .           


Twee families werden die dag in diepe rouw gedompeld. Het betrof de toenmalige bewoners van huidig huisnummer 78 in de Dorpstraat te Bassevelde ( In het jaar 1996).

August Franque woonde daar samen met zijn vrouw Emilie Lacaeyse en de dochters Margriete en Anna. De oudste zoon Marcel was reeds gehuwd , doch opgeroepen als soldaat. Ernaast in huisnummer 80 woonden toen de echtgenoten Edmond Schatteman en zijn vrouw Ida De Witte.

Het was 24 mei 1940 en de Duitsers naderden , terwijl de Belgen zich terugtrokken op Balgerhoeke. Plots kwamen ergens granaten neer. Er waren geen Belgische soldaten meer te bespeuren en van Duitsers was evenmin sprake. Beide families konden langs hun gemeenschapelijk koer vluchten naar de kelders van de brouwerij Aldeweireldt. Via een klein poortje bereikten ze de ruimte , waar gebroken flessen en ander afval gedomt werden .

Sedert enkele dagen was August Schatteman , zoon van Edmond en Ida, samen met zijn twee kinderen er ingetrokken als vluchtelingen komende van Sas Van Gent. Hij was namelijk voor de tweede maal weduwnaar geworden en bleef met vier minderjarige kinderen achter . De oudste zoon Lucien was verplicht naar Frankrijk uitgeweken , samen met de opgeroepenen tussen 16 en 35 jaar. Het jongste kind Daniël, amper 4 jaar , was opgenomen door de zuster van de overleden moeder. De twee middelste kinderen bleven dus over : Hilaire 13 jaar en zijn zusje Hedwige 9 jaar oud . Samen met hen was ook de familie Renique uit Sas Van Gent met hun kind, Ortighe genaamd, als vluchteling in Bassevelde bij de Schattemans terechtgekomen.

Nu de feiten op die beruchte dag van 24 mei 1940.

De beschieting was gestopt en in een donkere kelder zitten op een mooie dag in die vroege lente van mei 1940 was knap vervelend. De kinderen werden lastig en begonnen te zeuren want ze hadden honger. Margriete en Anna gingen samen met de drie kinderen naar buiten. Ook vader August Franque ging mee want hij voeld zich helemaal niet lekker. Vlug hadden de drie kinderen een paar boterhammen in de hand en keerden achter elkaar terug naar die kelder. Het laatste gedeelte was een smal gangetje tussen de hoge muur van de brouwerij en anderzijds de muur van de  koterijen van zijds van huisnummer 78. Opeens viel tussen de muren in een artillerie granaat die er ontplofte. De drie kinderen waren op slag dood, bij Hedwige zat de boterham nog half in haar mond. Margriete lag bloedend en zwaar gekwetst achter de kinderen aan. Anna stond als laatste half in het gangetje, zij is van de slag twee dagen doof gebleven. Vader August Franque die nog op de koer stond liet zich vallen. De dubbele breuk in het buikvlies samen met zijn overgewicht (120kg) werden later hem ook fataal.

Op het horen van de slag kwamen Gustaaf en de anderen toegelopen. Bijna achteloos raapte hij zijn twee kinderen op en ging ermee in huis. Daar heeft hij nog geschreeuwd " Na twee vrouwen verloren te hebben, kunnen die twee kinderen er ook nog bij".

Toen werden ook Margriete en vader Franque in huis gebracht. De dokter werd geroepen maar .... wegens die beschieting durfde hij niet te komen. Van huis tot huis werd de vraag om hulp doorgegeven. Tot twee kloosterzusters, dame Martha en dame Francine van de orde Dames Bernardinnen, met een steekkar zijn gekomen. De bewusteloze en bloedende Margriete werd samen met de drie dode kinderen door beide zusters weggebracht. Dagenlang is Margriete verzorgd in het klooster, daar vervoer naar de kliniek niet te vinden was. Na de capitulatie van het Belgisch leger op 28 mei, hebben de Duitsers haar met een vrachtwagen naar Gent overgebracht. Driemaal werd zij op de operatietafel gelegd en evenveel keer er weer afgenomen, want telkens werden er "ergere" gevallen binnengebracht die voorang kregen. Uiteindelijk werd ze toch geopereerd en konden alle scharpnelstukken, op twee na, verwijderd worden. Deze zaten zo dicht bij de dijspier dat het verwijderen ervan een verlamming van het been zou teweeggebracht hebben. Bij gebrek aan bedden werd zij ergens op een berrie in de gang gelegd en moest daar herstellen. Maar enkele kamers verder, zonder dat zij het wist, lag haar vader. Daar is hij in juli overleden aan de gevolgen van dat gescheurd en besmet buikweefsels.

De zoon, krijgsgevangen genomen in Oostende, keerde vanuit kamp Nürenberg (D) terug. Van vreemden moest hij op de trein het droevig nieuws vernemen : zijn vader was dood en begraven, zijn zuster was blijvend invalide. Later heeft Margriete zich over beide kinderen Lucien en Daniël ontfermd en is met Gustaaf Schatteman gehuwd. Iedereen had opnieuw een "thuis".

Gedurende de oorlog heeft Gustaaf voorzichtig geinformeerd wie er nu eigenlijk op Bassevelde geschoten had. Duitse soldaten waren er nog niet en de Belgische troepen waren al vertrokken. Met "vragen en zagen" is hij op de wijk Schare terechtgekomen. Daar heeft hij de waarheid moeten vernemen: het was een Belgische batterij die op Bassevelde schoot ! En enkele vertelden vertrouwelijk " dat die soldaten dronken waren.

Schrijven en vragen bij het leger en Rijkswacht welke batterij daar had gestaan heeft nooit iets opgebracht. Iedereen zweeg als "vermoord" .




(Teks en foto van de kinderen Schatteman overgenomen uit het heemkundig tijdschrift :

DE TWEE AMBACHTEN - jaargang 4 - nr 2 - oktober 1996.

Met dank aan Peggy Roegiers.     

De kinderen Schatteman in 1938.

Lucien (24j.)

Daniël (2j.)

Hilaire (11j.)

Hedwige (7j.)

De begraafplaats aan de kerk van Bassevelde van de drie slachtoffers (2016).

Alfons Wyffels.


Soldaat Alfons Wyffels  (geboren te Eeklo 8 december 1914 , wonend te Eeklo op de hoek Kaaistraat – Zuidmoerstraat) deed zijn legerdienst in 1934 bij het 2de Linieregiment in de Leopoldkazerne te Gent.


In september 1939 werd hij gemobiliseerd en ingedeeld in het 22ste Linieregiment, een ontdubbeling van het 2de Linieregiment. Hij maakte deel uit van de 3de  compagnie van het 1ste bataljon.

Op 10 mei zat hij met zijn eenheid te ’s Gravenwezel aan het Albertkanaal in de driehoek gevormd door het Albertkanaal, het anti-tankkanaal en het Kempisch kanaal. Vanaf 17 mei diende zijn eenheid zich terug te trekken, in vier nachtelijke voetmarsen, tot achter het Afleidingskanaal van de Leie in Zomergem. Op 23 mei nam het 22ste Linieregiment stelling in op het 2de echelon, op +/- 2 km achter het Afleidingskanaal ter hoogte van Ronsele alwaar de Lieve in het Afleidingskanaal komt.


Het 1ste bataljon van het 22ste Linieregiment werd op 25 mei in de zeer  vroege morgen ingezet om een tegenaanval te doen nadat de dag voordien een groep Duitse soldaten (eenheden van het Duitse 309ste infanterieregiment) er in geslaagd waren over het kanaal te komen. Deze tegenaanval werd, niettegenstaande aanzienlijk verlies van manschappen, een succes. De Duitsers werden terug over het kanaal gedreven en er werden er +/- 200 krijgsgevangen genomen.. Alfons maakte de tegenaanval mee van het 1ste Bataljon op 25 mei 1940 , tijdens die tegenaanval vlogen er drie kogels door de rand van zijn helm…… maar hij overleefde de gevechten .

Op 29 mei werd hij krijgsgevangen genomen en werd afgevoerd met andere Krijgsgevangen richting Eeklo . In het Munitiedepot te Eeklo kon hij tijdens een rustpauze ontsnappen aan zijn bewakers en hij kwam veilig thuis .

Alfons Wyffels tijdens zijn legerdienst in 1934 .

Alfons in de Leopoldkazerne te Gent bij het 2de linie regiment .

Eerste foto : gezeten op de mand.

Tweede foto : in het midden met de flosch voor zijn ogen.

Alfons tijdens de mobilisatie in 39-40 bij het 22ste linie te 's Gravenwezel.                   

Met dank aan Danny Wyffels voor de Foto's.

Renatus Termont.


De ongehuwde Renatus Termont , geboren 1 .11.1912  te Adegem  was fabriekswerker van beroep toen hij in december 1932 zijn dienstplicht deed bij het 14de Regiment Artillerie . Na 8 maanden legerdienst  werd Renatus met onbepaald verlof gestuurd ,hij werd om de twee jaar nog eens wederopgeroepen  (1935-1937) Zo'n wederoproeping duurde meestal een dag of tien en vond  plaats in een van de grote oefenkampen zoals Brasschaat, Beverlo of Elsenborn.

Op 04.09.1939 werd hij  gemobiliseerd te Aarschot  bij het 16de Artillerie Regiment , 2de groep .Na een kort verblijf in Aarschot ,waar het Regiment op oorlogsvoet werd gebracht , kwamen ze  op 30 september 1939 toe op hun gevechtsstellingen aan het Albertkanaal tussen Herentals en Beringen.

Renatus lag met zijn groep in Varendonk , waar ze in scholen of boerderijen onderdak vonden .

Tijdens de nacht van 9 op 10 mei worden de manschappen van het 16de uit hun bed gehaald door klaroengeschal en begeven ze zich naar hun gevechtsstellingen . Op 11mei krijgen ze het bevel om hun stelling te verlaten , en zo begint hun aftocht van het Albert kanaal - de K-W stelling ( K ( koningshooikt)- W( waver ) - het Afleidingskanaal van de Leie – Ruislede tot Ruddervoorde waar de 2de groep de strijd staakte en krijgsgevangen word genomen . Renatus kwam veilig thuis op 10.06.1940.


Renatus tijdens zijn legerdienst in 1932 .

Alfons A. Goethals. 


Geboren te Eeklo op 05.09.1911 en woonde in de Kaaistraat 45, van beroep was hij beeldhouwer. Alfons werd opgeroepen om zijn legerdienst te doen in 1931 en diende bij het 13de Artillerie regiment in Elsenborg .

Tijdens de mobilisatie van 1938 werd hij nog bevordert Brigadier ( korporaal).

In augustus 1939 werd hij voor de tweede maal gemobiliseert en verhuist hij met zijn regiment naar het zuidwestenrand van Antwerpen,   Alfons werd met zijn groep ( V ) ontplooid te Wijnegem. Hij maakt de terugtocht mee van Antwerpen (16 mei ) tot de wapenstilstand op 28 mei .

Op 29 mei geeft het commando van het 13de Artillerie de toestemming aan de militairen die geen beroeps waren , om de eenheid te verlaten en op eigen houtje naar huis terug te keren om alzo gevangenschap te vermijden. Zo kwam Alfons veilig thuis.


Alfons tijdens zijn legerdienst in 1931 gezeten op zijn paard.

De groep van Alfons , groep V in 1931.

13de Artillerie.

Met dank aan Annette Goethals (dochter van Alfons ) voor de foto's.

Valeer Clement


Soldaat Valeer Clement wonend in het Sterrestraatje in Eeklo word zwaar getroffen aan de schouder aan de vaart van Oostwinkel . Hij word afgevoerd en sterf 2 dagen later aan zijn verwondingen in een Duits veldhospitaal te Nieuwenkerke-Waas.

 

Doordat zijn bebloed uniform aan het front van Oostwinkel werd uitgetrokken om hem te verzorgen heeft hij geen enkel identiteitsbewijs meer en word hij begraven als onbekend soldaat . Dankzij de diensten van het Rode kruis word hij na 8 maanden geïdentificeerd en worden zijn familie op de hoogte gebracht dat hij begraven ligt op het kerkhof van Nieuwenkerke-Waas.

Valeer (in het midden met de jas in zijn handen) met zijn kameraden tijdens de mobilisatie in 1939 .

Zijn graf in 2015 te Nieuwenkerke-Waas .

Eeklonaar Albert  Cobert, soldaat bij het 1ste Karabiniers regiment.


Tijdens de gevechten in eigen streek lag Albert met zijn 2de kompagnie in een boomgaard rechts voorbij Veldekensbrug ingegraven en maakte daar de harde gevechten mee.

Na de kapitulatie , en reeds op weg naar huis , raakte hij in Duits gevangenschap . Hij kwam terecht in STALAG  1A .

In januari 1941 bereikte hem het nieuws dat de Vlaams sprekende gevangenen naar huis mochten terugkeren. Op 20 januari was het dan zover, Albert, met + - 600 andere Vlaamse krijgsgevangenen stonden klaar om te vertrekken met de trein richting Belgie  Het sneeuwde toen ze vertrokken en het werd een rit van meer dan 16 uren, en rond de 700km.

Tijdens de nacht reden ze door Berlijn om rond 8u de volgende morgen in Isenbüttel binnen te rijden.

En daar gebeurde het ……. Een met bieten geladen goederentrein, die op hetzelfde spoor in volle vaart op hen kwam aangereden, beukte in de vier achterste wagons en versplinterde totaal de met soldaten volgeladen voertuigen.

In het compartiment van Albert zaten 8 soldaten. Albert heeft alleen maar de flits van een inbeukende bumper van de vorige wagon gezien, waarop hij uit het voertuig is geslingerd. Een tweede soldaat die recht over hem zat in de andere hoek overleefde ook de ramp, de andere 6 inzittende waren op slag dood.

Intotaal lieten meer dan 90 Belgische militairen het leven bij de treinramp en waren er meer dan honderd gewonden.

Ook Albert  was gewond, drie verwondingen aan zijn rechterbeen. Hij werd met de andere gewonden overgebracht naar een militair hospitaal waar men hem de eerste zorgen toediende. Op 20.02.1941 kwam Albert veilig thuis.

Bij de slachtoffers waren er ook twee militairen uit Maldegem en één uit Ursel.

Zoveel geluk had de in Maldegem geboren Philibert Neirynck niet . Hij was soldaat bij het 15de linieregiment en werd waarschijnlijk krijgsgevangen gemaakt rond Meigem . Hij werd in Axel (Nederland) samen met andere Belgische krijgsgevangenen in een viertal rijnaken ingeladen om over het water naar Duitsland getransporteerd te worden .


Tegen de avond van de 30ste mei voeren de schepen het Hollands Diep op. Even na zeven uur klonk plotseling een knal. Een magnetische zeemijn, in de eerste oorlogsdagen afgeworpen door Duitse vliegtuigen in het Hollands Diep, had "De Rhenus 127" aan de kiel gespleten. Honderden vermoeide Belgen, veelal gekleed in dichtsluitende soldatenjassen en loodzware schoenen, waren in het water geraakt. Tientallen verdronken voor de ogen van hun kameraden die nauwelijks in staat waren om hulp te bieden. Al snel kwamen Duitse mariniers die het Hollands Diep bewaakten en ook bewoners van Willemstad met hun boten ter plaatse. Maar het grootse leed was in de eerste ogenblikken van de ramp al geschied. Tientallen soldaten waren beklemd geraakt in de compartimenten waaronder de mijn was ontploft en stierven een verschrikkelijke verdrinkingsdood. In de minuten daarna probeerden anderen het vege lijf te redden, maar het verwrongen ruim bemoeilijkte dit aanzienlijk. Bovendien raakten velen besmeurd met stookolie dat uit het getroffen schip wegvloeide. Door de snelle tussenkomst van de inwoners van Willemstad is echter een nog grotere ramp voorkomen. Met ladders, deuren en karren werden de drenkelingen naar de hoofdstraat van Willemstad gebracht, alwaar ze op stro te ruste werden gelegd. Zwaargewonden werden binnenshuis verzorgd. Rond middernacht arriveerden de eerste ziekenwagens om gewonden naar omliggende ziekenhuizen te vervoeren. Tot diep in de nacht werden drenkelingen uit het koude water gehaald.

In totaal kwamen 167 Belgische militairen om bij de scheepsramp en één van de slachtoffers was Philibert Neirynck .





Gerard, linksboven, tijdens zijn legerdienst in 1931.

Gerard Coppens deed zijn 8 maanden legerdienst in 1931 bij het 3delinie. Gerard woonde in 1940 in Zomergem - Ronsele, Stoktevijver.

Bij de mobilisatie van 1939 was hij soldaat bij het 33ste linie III Bataljon, 11de compagnie ( tweede reserve). Op 26.03.1940 werd hij bevorderd tot korporaal.

Bij de inval in mei 1940 ligt het regiment te Brasschaat (Antwerpen) Het IIIde bataljon bemant de loopgrachten achter de anti-tankgracht.

Op 17 mei krijgt het regiment orders om terug te trekken en een gedeelte van het 33ste linie regiment word aangeduid om de achterhoede van de Divisie te vormen .

Maar door de zware Duitse artillerie beschietingen komt er van de aftocht niet veel terecht. Het Duitse 476ste infanterieregiment beukt in op de eenheden van het 33Li die zich reeds klaargemaakt hebben voor de aftocht. In de chaos worden een aantal manschappen op het eerste echelon gevangen genomen.

Geraard zit midden in de Duitse beschietingen en word zo goed als bedolven door de ontploffende granaten. Eenmaal terug bij zijn positieven ziet hij dat zijn steling overompeld is door de Duitsers en dat zijn makkers krijgsgevangen - gewond of dood zijn. In de volgende dagen probeert hij nog bij de Belgische troepen te geraken maar slaagt er niet in. In al die dagen blijft hij achter de Duitse linies en heeft het geluk om uit hun handen te blijven.

Kort na de capitulatie van het Belgische leger komt hij aan te Stoktevijver zijn woonplaats, toen hij een paar honderd meter van zijn huis was werd hij tegengehouden door een Feldwebel  (onderofficier Duits leger ).

De Feldwebel vroeg aan Gerard : Haben sie geschossen?

En Gerard antwoorde laconiek : nein, nein, viel gelaufen ………. En de Feldwebel lachte eens en liet hem door.

Van geluk gesproken, voor het zelfde geld werd hij toch nog krijgsgevangen gemaakt en naar Duitsland afgevoerd. Hij had geen Entlassungsschein, liep nog rond in zijn uniform, zijn wapen had hij wegesmeten maar was vergeten dat er nog patronen in zijn jas zaten.

Het huis te Stoktevijver - Ronsele waar Gerard woonde in mei 1940. Het huis bevind zich een paar km van de brug.


Het verhaal van de drie Belgische sergeanten te Oostwinkel.

Foto links toon van links naar rechts S. Aeraut, weduwe Verplaetse en weduwe Ostijns in juni 1941. Deze drie vrouwen verloren hun verloofde of echtgenoot in de strijd aan het schipdonkkanaal op 26 mei 1940.

Hun mannen, drie sergeanten van het 22ste linie vochten reeds aan het Albertkanaal, zij maakten de volledige terugtocht mee van het Belgische leger. Op 19 mei werd hun trein in Lokeren gebombardeerd en van de verwarring gebruik makend namen ze een fiets en kwamen ze nog eens haastig thuis, ze waren getekend door afmating en ellende. Nog kort maakten ze plannen om naar Engeland te vluchten, maar hun plichtgevoel bracht hen terug bij hun troepen in Hansbeke-Zomergem. Enkele dagen later vochten ze tijdens de hardnekkige afweergevechten langsheen het kanaal van Schipdonk waar ze door de Duitsers gevangen genomen werden. Op een boerenwegel stonden ze in lange rijen opgesteld en zij, de drie sergeanten voorop. Opeens herbegon de artilleriebeschieting en alle drie werden ze door een voltreffer doorzeefd en op slag dood. Ze werden naast elkaar begraven in Oostwinkel. Hun dood was in de eerste dagen niet door hun familie gekend, wel informeerden de drie vrouwen in hospitalen en krijgsgevangencentra, te vergeefs.

Alleen een overlevende van het 22ste linie zei hen "dat de drie sergeanten gedood waren in Oostwinkel " meer wist hij niet, Toen op een middag de officiele tijding van de gemeente  bevestigde dat de onderofficieren Van Dorpe, Verplaetse en Ostijns gesneuveld waren, begaven de drie vrouwen zich aanstonds ter plaatse en vonden de drie makkers in de lange rij sombere graven samen naast elkaar. Op het gemeentehuis kregen ze alle inlichtingen en ook de schamele bezittingen van hun dierbaren terug, een ring, een doorschoten portefeuille, wat bebloed geld ........

Verplaetse Alexander Josef. 

Werd op 10 mei 1940 nog benoemd tot adjudant.

Sergeant Albert Arthur Ostijns.

Sergeant Van Den Dorpe Raphaël.

Enkele onderoff. van het 22ste linie:

2-Adj. Verplaetse.

3-Serg. Van Den Dorpe.

4- Serg. Ostijns.

Simonne Aeraut en haar verloofde sergeant Raphaël Van Den Dorpe.

In 1943 trouwde Simonne met
Jèrôme Staute.
De familie Van Den Dorpe
hadden de wasserij “Unica” op de Sint- Kwintensberg te Gent waar Simonne aan de strijkrol stondt. Zo onderhield ze nauwe banden met de familie. 

Vader Van Den Dorpe heeft de hartenpijn en het verlies van zijn zoon, nooit kunnen verwerken.

Foto en tekst: Herman Staute, zoon van Simonne Aeraut.


Majoor Francois Goormachtigh, rechts op de foto, tijdens zijn gevangenschap in Oflag IIA.

Gustave en een paar vrienden uit zijn regiment.

Majoor Francois  Goormachtigh werd geboren te Oostende op 01.03.1896.

In mei 1940 was hij commandant van het 1ste bataljon van het 14de linie.

Op de vooravond van de oorlog was het 14de linie op kamp in Beverlo, om 1 uur s ’nachts word er alarm geslagen en krijgen ze het bevel het kamp te verlaten.

Tijdens de volgende dagen trekt het 14de linie van Beverlo tot achter het kanaal Gent-Terneuzen, soms na een mars van 8 of 26 uren. De mannen waren volledig uitgeput en na 8 uur rust moet het bataljon zich opstellen te Hulleken.


21mei, het I/14Li krijgt om 21u00 het bevel zich naar Ertvelde te begeven om er de linies van het 37Li te gaan versterken. Het bataljon krijgt een peloton mitrailleurs van de 13de Compagnie en een peloton T13 tankjagers van de divisietroepen in steun. Majoor Goormachtigh neemt contact op met Kolonel Manchel van het 37Li en ontplooit zijn troepen tussen Ertvelde en Rieme, klaar om een eventuele tegenaanval uit te voeren.


22mei, De ochtend breekt aan en het sein tot de tegenaanval is nog steeds niet gegeven. Om 09u00 wordt de aanval afgeblazen en het detachement van Majoor Goormachtigh trekt zich terug in Ertvelde waar ze van een relatieve rust kunnen genieten. De manschappen worden de ganse dag stand-by gehouden te Ertvelde om een eventuele tegenaanval naar de kanaaloever te kunnen ondernemen. Pas aan het eind van de dag, rondom 21u45, ontvangt het bataljon nieuwe orders om de aanval voor te bereiden. Aanvankelijk worden alleen enkele luisterposten uitgezet in de richting van het kanaal terwijl het gros van de troepen nog ter plekke blijft. Ook deze nacht gaat de tegenaanval niet door, het I/14Li installeert zich opnieuw in Ertvelde.


Om 06u00 vervoegt het detachement dat was uitgezet richting Rieme terug het I/14Li in Ertvelde. De manschappen rusten uit tot ze om 12u30 gewekt worden door inslaande bommen. De vijand maakt nu gebruik van luchtsteun om het kanaal te kunnen oversteken en de troepen die verzameld zijn in Ertvelde worden gebombardeerd door de Duitse luchtmacht. Enkele bommen slaan in op het bivak van het bataljon waarbij enkele soldaten omkomen of gewond raken. Daar waar de schade bij het I/14Li beperkt blijft komen zes militairen van 13/IV/14Li om tijdens het bombardement. 13/IV/14Li was nog steeds in steun bij het Iste Bataljon. Niet alleen Ertvelde maar ook de fabrieken langs het kanaal worden geviseerd. Dikke rookpluimen stijgen op en roetneerslag komt op de soldaten neer.Voor de derde maal maakt het bataljon zich klaar voor de tegenaanval. Het 32Li en het in versterking gestuurde 2G krijgen het bijzonder moeilijk nadat de Duitsers een tweede keer het kanaal zijn overgestoken ten zuiden van Zelzate waar ze het 37Li overrompeld hebben. Het I/14Li moet trachten de aanval te stuiten en rukt om 16u00 op richting Rieme langs een weg die bezaait ligt met gesneuvelde soldaten. Wanneer één van de mannen een afgerukte elektriciteitskabel aanraakt wordt hij geëlektrificeerd. Vanuit de richting van het kanaal komen drommen gevluchte soldaten hen tegemoet. Bij het invallen van de nacht dringt het I/14Li de terreinen binnen van de zwaar gebombardeerde raffinaderij Purfina (eigendom van de Compagnie Financière Belge des Pétroles - Petrofina) in Rieme. Overal zijn er kleine brandhaarden en de vloer ligt vol met zuur. Wanneer ze het kanaal bereiken botsen ze op Duitse loopgrachten. De Duitsers hadden de aanval niet verwacht en worden uit hun stellingen verdreven. Majoor Goormachtigh verdrijft met het Iste Bataljon de Duitsers uit de Kuhlmann fabrieken waarna het front langs het Kanaal Gent-Terneuzen door de gezamenlijke actie van I/14Li, II/14Li, 2G en 31Li hersteld wordt. Kort hierop wordt het bevel gegeven om terug te trekken. Een achterwacht beveiligd nog een tijdje het kanaal en plooit dan terug. In de gebouwen van Purfina zijn nog enkele geïsoleerde vijandelijke elementen achtergebleven die de terugtrekkende troepen onder vuur nemen.


Tijdens de nacht van 23 op 24 mei wordt het Kanaal van Terneuzen verlaten om nieuwe stellingen in te nemen aan het Afwateringskanaal van de Leie. De troepen van Kolonel Hennequin bereiken de linkeroever via een mars over Eeklo en komen rond 13u00 aan op hun bestemming. Het 14de Linie graaft zich rond Nekke en Zomergem.


25Mei, Het 14de Linie beleeft een vrij rustige voormiddag rond Nekke. Rond 16u00 opent de Duitse artillerie echter het vuur. Bij de mannen van het 14Li loopt het gerucht dat de vijand nu ook tegenover Zomergem het kanaal is overgestoken. Bij valavond worden patrouilles uitgestuurd. Die kunnen bevestigen dat het rond Zomergem voorlopig nog niet tot een infanterieaanval lijkt te komen.


26Mei, Nog steeds rond Nekke en Zomergem, ontvangt het 14Li die dag echter geen verdere bevelen of bevoorrading. De manschappen trachtten op nabijgelegen boerderijen aan voedsel te geraken. Nieuwe patrouilles bevestigen dat de vijand nog steeds niet naar de stellingen van het regiment oprukt. Wel hebben de Duitsers een kabelballon met artilleriewaarnemers opgelaten. Het bombardement op de stellingen van het 14Li neemt dan ook snel in hevigheid toe.


27Mei, Het bataljon word van de oever van het Afleidingskanaal weggehaald om een nieuw tweede echelon te vormen. Na de middag volgt het bevel tot de aftocht, de Belgische genie houdt alle colonnes tegen aan de brug van Aalterbrugge omdat deze binnen de kortste keren zal opgeblazen worden. Het gros van het 14Li verplaatst zich dan maar verder westwaarts en komt aan te Oostkamp bij Brugge.


Het 14Li capituleert in de buurt van Oostkamp. Wapens worden achtergelaten of onklaar gemaakt, en waar mogelijk worden de manschappen opnieuw per compagnie gegroepeerd met het oog op afvoering naar de gevangenschap. De meeste dienstplichten worden reeds begin juni gedemobiliseerd. Het beroepskader zal naar Duitsland vertrekken .

Majoor F. Goormachtigh werd eerst naar Oflag VI A in Soest gestuurd maar na een kort verblijf daar werd hij gevangen gezet in Oflag IIA. Het Oflag lag aan de stad Prenzlau, Brandenburg, 95 km van Berlijn. Daar verbleef hij tot 09.06.1945.

Na de oorlog bleef hij in het leger en werd gepromoveerd tot Generaal-Majoor .



Uit het boek: Sergeant Kinjet. Zie bibliografie.


EKM en pasfoto van Majoor Francois  Goormachtigh.

Het verhaal van Gustave Declercq

De getuigenis is van Stefaan De Clercq. Zijn vader, Gustave De Clercq, was krijgsgevangene in Stalag 17C en woonde in Waarschoot. Gustave is geboren in 1910 en deed zijn legerdienst toen hij twintig jaar was. Hij verbleef van 13 mei 1940 tot 25 februari 1941 in Stalag 17C. Zijn krijgsgevangenennummer was 5686.


Gustave De Clercq was gemobiliseerd van september 1939 tot 9 mei 1940. Hij zat normaal in het 6de linieregiment toen hij legerdienst deed, maar toen hij werd opgeroepen zat hij in het 36e linieregiment.  Hij is gevangen genomen op 12 mei of 13 mei in de gemeente Lummen, want toen waren het 35e en 36e linieregiment gelegerd nabij het Albertkanaal. Beide linieregimenten bestonden uit reservisten. Dat waren mensen die na hun legerdienst opgeroepen werden. Zij vochten met verouderde wapens en waren niet goed uitgerust. Op een korte tijd konden de Duitsers die linieregimenten overmeesteren. In het spervuur heeft Gustave zich laten vallen in het portaal van de kerk. Men dacht dat hij geraakt was in zijn been of zelfs dat hij gesneuveld was. 

 

Gustave werd krijgsgevangen genomen en op de trein gezet richting Stalag 17C. Hij wist op dat moment niet wat ze met hem zouden doen of waar hij naartoe gebracht werd. De krijgsgevangenen werden vervoerd in veel te kleine treinwagons. Het waren ‘beestenwagons’. Wanneer de trein soms stopte aan een station, stonden er jongetjes die een teken gaven aan de soldaten. Ze bewogen hun vinger van links naar rechts over hun keel, om de Belgische soldaten bang te maken en te doen geloven dat ze gingen gedood worden.

 

Eenmaal in Stalag 17C aangekomen, hadden de krijgsgevangenen zo goed als niets bij zich. Gustave vond het kamp zeer groot. Ze werden gefotografeerd in een apart gebouw. Ze moesten ook een vingerafdruk zetten en ze kregen een kaartje. In het kamp had Gustave nog contact met enkele mensen van zijn gemeente, die in zijn regiment zaten. Eén van die vier mensen, een boerenzoon uit Waarschoot, had een mooie, waardevolle pen. Hij ruilde die met een andere krijgsgevangene voor een aardappel, een handvol patattenschillen en drie sigaretten. Gustave mocht hier ook van mee-eten en meeroken. 

 


Na enkele dagen moest hij gaan werken voor de Duitsers. Hij was nog steeds krijgsgevangene, maar hij kon gaan werken. De Duitsers vroegen naar ‘bauers’. Gustave was een fabrieksarbeider en hij meende dat ze boeren zochten. Hij gaf zich op als boer, omdat hij dacht dat zijn situatie alleen maar kon verbeteren. Ze kregen niet veel te eten in de kampen en gaan werken bij een boer zou daar misschien verandering in kunnen brengen. Gustave werd aanvaard als boerenknecht en mocht gaan werken in een wijngaard. Hij heeft dus niet zo lang in het kamp verbleven.

Hij werkte bij een wijnboer in Oostenrijk. De naam van het stadje wist hij niet meer. Wat hij wel wist, was dat het stadje ver van Stalag 17C lag. Hij zei dat het 300km boven of voorbij Wenen lag. Waar het nu precies lag, is onduidelijk. De wijnboer was daar eveneens burgemeester van het dorpje en heette Leopold De Keizer. Toen Gustave daar toegekomen was, moest hij boerentaken doen, hoewel hij dat niet echt kon. De boer had daar begrip voor en had geduld met hem. De eerste dagen kreeg hij daar ook niet veel te eten. Tot op de derde dag de boerin zei dat hij mee aan tafel kon komen en hij mocht eten wat er op tafel kwam. Dat was waarschijnlijk omdat de krijgsgevangenen er zo mager uitzagen en omdat ze wat moesten aankomen om het zware werk te verrichten. 

Gustave moest beginnen met hout te hakken in de bossen en dan kon hij pas beginnen werken tussen de wijnranken. Op zondag kon hij samen met de andere krijgsgevangenen en de boerenfamilie naar de mis gaan. Dit was een mogelijkheid, het was niet verplicht. De pastoor gaf hen na de mis een briefje mee als bewijs dat ze geweest waren. Als de krijgsgevangenen hun briefjes aan de boerin gaven, kregen ze een goeie  mark. Toen Gustave daar werkte, werd hij wel bewaakt. Op een dag zat er een Duitse soldaat die toezicht hield, een snede wit brood te eten. Hij at enkel het brood, niet de korst. De krijgsgevangenen spraken af om de korst te nemen als hij weg was. De soldaat had hier waarschijnlijk iets van opgevangen. Hij gooide de korst in een modderplas en stampte er nog eens op met zijn laars.

Dichtbij de boerderij was een rivier. Gustave was ook een visser en hij mocht eens gaan vissen. Hij ving een snoek en maakte hem klaar. De boer en de boerin hadden dit nog nooit eerder geprobeerd, ze wisten niet hoe ze snoek konden klaarmaken. Gedurende de hele tijd bij de boerenfamilie heeft Gustave nooit gedacht aan vluchten. Hij had het  daar goed.

Naarmate de oorlog vorderde, werden meer en meer Vlaamse krijgsgevangenen naar huis gestuurd. Dat was vooral rond mei 1941. De Waalse krijgsgevangenen moesten langer blijven. Er werd vaak tegen de krijgsgevangenen gezegd dat ze terug naar huis mochten gaan, maar daar kwam eerst niet zoveel van in huis. Ergens in die periode had het paard van de wijnboer op de grote teen van Gustave getrapt. Zijn teen was volledig gekneusd. Hij moest terug naar huis gaan en de boerin gaf hem nog geruite pantoffels mee, waarin ze een gat had gesneden op de plaats van zijn teen. Hij reisde gedurende enkele dagen met de trein naar huis. Hij kwam thuis op 28 februari 1941. Hij had zelfs nog eten over, van wat hij van de boerin had meegekregen. In vergelijking met andere Vlaamse krijgsgevangenen was hij bij de eersten die naar huis mochten gaan.

In het dorpje waar Gustave moest werken, was er een familie van een Oostenrijkse officier. Toevallig was die officier gelegerd in Waarschoot. Gustave heeft toen nog wat extra’s, die de familie van die officier hem had toegestopt voor hij vertrok, mee kunnen brengen voor de jongeman. Eenmaal Gustave in België aangekomen was, moest hij door die officier achter het Lievekanaal werken voor Duitsland, want toen was België bezet door Duitsland. Gustave heeft toen ook nog op het vliegplein, dat nu een industrieterrein is, in Maldegem moeten werken.

Toen Gustave te horen kreeg dat al wie niet getrouwd was, naar Duitsland zou moeten gaan werken, trouwde hij in 1942 met zijn vriendin. Hoewel hij getrouwd was, moest hij toch gaan werken. Hij moest niet naar Duitsland, maar in Brest (Frankrijk) gaan werken. Daar bleef hij gedurende de rest van de oorlog werken tot de bevrijding door de Amerikanen. Toen hij hoorde dat België bevrijd was, fietste hij van Brest terug naar huis.

Gustave heeft gedurende zijn korte periode dat hij in het krijgsgevangenenkamp Stalag 17C zat, nooit gezien dat er krijgsgevangenen gefusilleerd werden. Hij heeft nooit geweld meegemaakt in het krijgsgevangenenkamp. 



Tekst en foto's - Laura Vanheuverzwijn.


Gustave tijdens zijn legerdienst.

Coppens Marcel Emiel Jozef.

Geboren te Maldegem op 08.06.1912.

Marcel deed zijn legerdienst in 1932 bij het 13de artillerie regiment, Karthuizerkazerne te Brugge.

Na zijn legerdienst werd hij nog om de twee jaar opgeroepen om op oefening te gaan met zijn regiment.

Met de intocht van de Nazi’s in het Tsjechoslovaakse Sudetenland in september 1938, werd het Belgische leger op versterkte vredesvoet gebracht en Marcel werd gemobiliseerd op 28 september. Nadat de Britten en de Fransen echter een akkoord aan Hitler hadden verleend om het Sudetenland te annexeren en dan ook Tsjechoslowakije lieten vallen als een baksteen, besliste de regering om op 2 oktober 1938 alle wederopgeroepenen weer naar huis te sturen. En zo gebeurde het dat Marcel op 4 oktober al gedemobiliseerd werd.

Nog geen jaar later, augustus 1939, steeg de spanning weer in Europa en mobiliseerde het Belgische leger voor de tweede maal.

Marcel werd op 1 september wederom gemobiliseerd. Op 16 januari 1940, word hij overgeplaatst naar het 21ste artillerieregiment die onderdeel was van de 13de infanteriedivisie, een divisie van tweede reserve.

Aan de vooravond van de oorlog staat de 13de Infanteriedivisie opgesteld in de Versterkte Positie Antwerpen en beveiligt er de noordoostelijke sector tussen Kapellen en het Kanaal van Turnhout. Het 21ste artillerieregiment geeft vuursteun aan het 32ste, 33ste en 34ste linieregiment.

Tot woensdag 15 mei is alles relatief rustig bij de divisie maar rond 23u00 opent de Duitse artillerie voor de eerste keer het vuur op de versterkte positie Antwerpen.

Op 16 mei komt onverwacht het bevel om terug te trekken naar het westen, in het zuiden wist het Duitse leger immers een doorbraak te forceren over de Maas in de streek van Sedan en in het noorden heeft Nederland zich overgegeven.

Tijdens de nacht van vrijdag 17 mei begint de mars naar het westen voor het 21ste artillerieregiment, de reis gaat van Hoboken, over de Schelde naar Puivelde, Sint-Niklaas, waar overdag halt word gehouden. De reis gaat de volgende nacht verder richting het Kanaal Gent-Terneuzen waar ze de sector tussen Zelzate en Terdonk innemen.

Op dinsdag 21 mei krijgt de divisie sporadische artilleriebeschietingen tijdens zijn ontplooiing langsheen het kanaal maar op donderdag 23 mei is het weer menens en geraken de Duitsers over het Kanaal.

Tijdens de nacht van vrijdag 24 mei verlaat de 13de infanteriedivisie het kanaal en begeeft zich over het Afleidingskanaal van de Leie.

De 13de  Infanteriedivisie gaat in reserve en wordt in de streek van Beernem naar nieuwe kantonnementen overgebracht. De artillerie van de divisie wordt doorgestuurd naar eenheden aan het front. De gevechtswaarde van de divisie is zodanig afgebrokkeld dat de eenheden niet meer aan het front zullen ingezet worden.

Marcel word op 29 mei 1940 krijgsgevangen gemaakt, maar door de Duitse richtlijn van 5 juni om de Vlaamse miliciens en bepaalde beroepscategorieën onder de Waalse miliciens naar huis te laten gaan, werd hij al uit krijgsgevangenschap ontslagen op 9 juni 1940.

Met dank aan Filip Coppens.

Emile EELKE werd geboren te St.-Jans-Molenbeek op 27 oktober 1914.
Kort na zijn geboorte overleed zijn moeder en zijn vader sneuvelde tijdens de eerste wereldoorlog aan het front. Zo werd Emile wees, maar een tante (de zuster van zijn moeder) ontfermde zich over de jongen.
Emile volgde onderwijs te Molenbeek, hij was een vlijtige leerling, zeer sociaal van aard en opgewekt van karakter.
Samen met enkele onderwijzers uit de gemeente organiseerde hij uitstappen en feesten ten bate van de jongeren. Als lid van het Willemsfonds ging hij de zondag in de voormiddag helpen in de bibliotheek.
Na zijn studies werd hij bediende bij de firma “Tungsram”. Zijn geest voor organisatie, initiatief en bereidwilligheid werden spoedig opgemerkt door zijn oversten. Hij ijverde verder voor Kindergeluk en Willemfonds.
In 1935 werd Emile opgeroepen voor zijn legerdienst te doen, hij zwaaide af als sergeant.
Bij de eerste oorlogsdreiging werd Emile opgeroepen, hij beland als onderofficier bij het 29ste linie, een infanterie regiment van eerste reserve.
De sergeant maakt de terugtrekking mee vanaf Beverlo (Op de vooravond van de oorlog bevindt het 29ste linie op oefening in het Kamp van Beverlo waar gedurende 12 dagen gerepeteerd wordt voor een groot manoeuvre dat zal plaatsvinden op 10 mei 1940 in aanwezigheid van Koning Leopold III), tot Ursel waar ze op 24 mei ten zuidoosten worden opgesteld.
Emile onderscheidde zich voor het eerst bij de gevechten aan Terdonck op 23 mei. Er drong een zwaar bewapende groep Duitsers, onder leiding van een onderofficier, de Belgische linies binnen richting bataljon hoofdkwartier. De sergeant en drie andere soldaten gingen spontaan en resoluut hen tegemoet. Bij het gevecht die volgt sneuvelen drie Duitsers en de rest geeft zich over.
Op 27 mei, 24 uur voor de capitulatie van het Belgische leger, bij de gevechten rond Ursel, wordt Emile Eelke in zijn dij getroffen door een kogel. Hij beveelt zijn mannen om zich terug te trekken en in een greppel te glippen terwijl hij, met zijn pistool in de hand, hun terugtocht dekt. Maar het noodlot slaat toe, een kogel gaat dwars door zijn helm en doorboord zijn hoofd. De sergeant is op slag dood.
Na de gevechten werd zijn lichaam ontgraven en teruggebracht naar zijn geboortestad, St.-Jans-Molenbeek.
Emile EELKE kreeg postuum de volgende eretekens:
Ridderkruis van de orde van Leopold II met palm.
Oorlogskruis 1940 met palm.
Herinneringsmedaille oorlog 1940-45.


Met dank aan Carl Eelke voor al de informatie en foto’s.


Sergeant Emile EELKE zijn laatste rustplaats te Molenbeek.