Frans Van Maldeghem uit Nevele, Soldaat Milicien, 22e Linieregiment Stafcompagnie, Peleton Verkenners.
(Uit het tijdschrift – Het land van Nevele – december 1991.)
De volgende gebeurtenissen verhalen de feiten die zich hebben voorgedaan gedurende mijn soldatendienst en in de achttiendaagse veldtocht, bijzonder in de streek van RonseIe, Oostwinkel en Adegem.
Het was eind augustus 1939 dat we voor de tweede maal door een algemene mobilisatie onder de wapens werden geroepen. Er was een algemene paniekstemming onder de bevolking en niet in het minst onder de betrokkenen zelf. Dit was het begin van de talrijke verplaatsingen naar alle hoeken van het land. Voor de vrijgezellen was dit misschien wel een aangenaam avontuur; voor de gehuwden was het veel erger, omwille van de echtgenote en soms kinderen die thuis zonder inkomen achterbleven. De weken lange zeer strenge winter 1939-1940 met de ijskoude nachten tot min 15° deed zich thuis voelen, alsook in de kwartieren waar de soldaten verbleven. Intussen was het half april geworden. We zaten in een grote villa in Schotenhof en voelden ons daar op ons gemak. Met een paar liefhebbers waren we begonnen met de hoving aan te leggen. Van dan af lieten echter kort na elkaar alarmoefeningen ons vermoeden dat het toch menens kon worden. Op 10 mei 1940 was het zover. Aanvankelijk voelden we ons nog een beetje veilig achter de betonnen schuilplaatsen van het antitankkanaal welke Antwerpen diende te beschermen. Maar daar bleef het niet bij. Het Nederlandse leger had de wapens neergelegd en de Duitsers werden van daaruit zeer spoedig aan onze grens verwacht. Wij verkenners ontvingen de opdracht ze daar te gaan opwachten. We mochten niet schieten, maar dienden ons aanstonds terug te trekken om de nodige inlichtingen door te geven. Dat diende zo viermaal per dag gedaan; we trokken naar het plaatsje St. -Job-in-'t Goor, vlakbij de Nederlandse grens. Geen enkele burger was er nog te zien, alleen enkele gedetineerden uit het kamp van Merksplas die op zoek waren naar eten of kleding. Die hebben we meegenomen naar de Staf, waar ze na ondervraging door de rijkswacht van Schoten geblinddoekt werden weggebracht. Drie dagen later hadden we nog geen Duitsers gezien. Ondertussen was het Duitse leger een omsingelingstaktiek begonnen zodanig dat een 20 à 30.000 soldaten, die rond Antwerpen waren gelegerd, dreigden ingesloten te worden. We zijn dan vliegensvlug vertrokken, met de Duitsers achter ons aan. 's Anderendaags stelden we ons op in de streek van Hemiksem, Temse, langsheen de oevers van de Schelde. Daar zijn nog dezelfde namiddag tot tegen de avond zware beschietingen geweest. Een voorproefje van wat ons nog te wachten stond. 's Anderendaags was het weer aftocht geblazen, ditmaal ging het naar mijn streek. Het Belgische leger had zich zoveel mogelijk gehergroepeerd en een front opgesteld welke liep vanaf Kortrijk langs de Leie tot Deinze en dan langsheen het Schipdonkkanaal tot Nevele, Zomergem en Balgerhoeke. Alle bruggen waren intussen reeds gesprongen, alles liet vermoeden dat het nu menens zou worden. Ondertussen waren er zware gevechten aan de gang op het kanaal van Terneuzen en in de streek van Terdonk waar het 32e Linieregiment in het gevecht was betrokken. Wij waren dicht bij Zomergem, komende uit de richting van Merendree, en lagen op een verdieping van een veevoedermagazijn. Daar rechtover was er een kasteeltje dat omgeven was met een walling. In het kasteeltje was de kolonel met zijn staf gelegerd.
Hierbij terloops een kleine anekdote die we hebben meegemaakt. We werden met vier man aangeduid om patrouille te doen in de hoving, binnen de omwalling. We werden verwittigd bijzonder waakzaam te zijn omdat de taktiek van de Duitsers erin bestond parachutisten rond de commandoposten te droppen om deze aan te vallen en uit te schakelen. Het was avond en donker geworden. We spraken onder elkander af om met twee mannen te waken en de andere twee om de beurt wat te laten rusten. Ik was bij de eerste om te rusten en we legden ons in het gras tussen het struikgewas. Na een tijdje hoorde ik een geritsel in het water van de wal. Almeteens springt mijn maat Van Wijnsberghe recht en roept "Parachutisten". We grijpen beiden naar ons geweer en horen meteen roepen "Niet schieten, niet schieten!". Wat was er gebeurd? Het was Firmin, een van de wakers, die een goed kanovaarder was. Hij had de grote onvoorzichtigheid begaan om met het bootje van de kasteelbewoners een rondvaart te ondernemen. We konden later er wel eens om lachen, maar het had slecht kunnen aflopen.
's Anderendaags zijn we vertrokken naar Oostwinkel naar de hofstede van de familie Matthijs. Van dan af werd er met ons een spelletje gespeeld: van Oostwinkel naar Ursel, van Ursel naar Adegem, terug naar Ursel en weer naar Oostwinkel. Telefoonlijnen werden gelegd en terug opgerold om op een andere plaats te worden gelegd. We wisten echt niet meer wat er gebeurde. Het moet donderdag 23 mei geweest zijn dat ik persoonlijk de opdracht ontving om de omwonende bewoners, meestal kleine landbouwers, te gaan verwittigen dat ze hun erf onmiddellijk moesten verlaten omdat daar hevige gevechten werden verwacht. Weinige tijd later zagen we ze vertrekken. Te voet of met de fiets volgeladen, sommigen met paard en kar beladen met huisraad, sommige karren werden door koeien getrokken, anderen leidden hun koeien mee aan de leiband om toch iets te redden van hun bezit. Het was een treurig schouwspel. De verwarring was zo groot geworden dat ook het moreel van de soldaten naar nul was gezakt. Vrijdag 24 mei. Het 22e Linieregiment had de sector Ronsele-Stoktevijver bezet en ook de tweede lijn meer noordwaarts naar Oostwinkel. In de namiddag kwam een eerste aanval met zwaar geschut en Duitse vliegtuigen, de Stuka's genoemd. Een paar honderd Duitsers waren over de vaart geraakt, maar werden krijgsgevangen genomen of hadden zich verscholen in de vele korenvelden. Het was na de melding dat we ieder ogenblik oog in oog konden staan met de Duitsers dat we ons allen achter elkander op de grond legden en met ons lichaam een rol vormden en het korenveld plat rolden. Zo konden we toch een vijftigtal meters voor ons uitzien. Op zaterdag opnieuw een zware aanval met terug vele krijgsgevangenen en een geslaagde afweer van onze soldaten. Het werd zondag 26 mei. In de voormiddag hadden we ons ingegraven in de bossen tussen Zomergem en Ursel. De spanning was tot het uiterste gestegen door de voortdurende verkenningsvluchten die de Duitsers over onze stelling uitvoerden. Rond de middag werd ons een order van de legerstaf voorgelezen waarin de moed en de heldhaftigheid van onze koning Alberten zijn soldaten aan de IJzer werd belicht. Dat er de twee vorige dagen drie aanvallen met succes waren afgeslagen en verscheidene krijgsgevangenen werden gemaakt maar dat er evenveel Duitsers zich schuil hielden in de korenvelden en grachten, dat gaf ons een idee van de benarde toestand. Rond 1 u30 zijn we dan vertrokken richting front, nu te voet en niet per fiets zoals gebruikelijk. Het moet rond 3u geweest zijn als de Duitsers hun aanval met volle kracht hebben ingezet. Alles schoot wat maar schieten kon, ook aan onze zijde. Twee jachtbommenwerpers hadden onze groep opgemerkt en voerden om beurten duikvluchten uit en lieten springbommen neervallen. Terwijl de ene over ons scheerde, was de andere zich al aan het keren en kwam op zijn beurt ook naar ons toe. We lagen achter elkander in de gracht, anderen verscholen zich achter een boom of een andere dekking. Dat was echt verschrikkelijk en niet meer vol te houden. We riepen telkens naar elkander om te weten of hij nog zou antwoorden of wellicht getroffen of gekwetst was. Op een ogenblik dat het een paar seconden rustiger was zijn we als hazen weggelopen en een andere dekking gaan opzoeken. Ikzelf en mijn boezemvriend Firmin Hutsebout, de zoon uit een bakkersgezin wonende te Gent en wiens naam nog menigmaal in dit verhaal zal voorkomen, waren op een kleine hofstede in de stallen gevlucht. De beschieting was echter intussen heviger geworden zodat we daar spoedig buiten moesten omdat het dak en de muren over ons heen dreigden te vallen. Firmin had altijd gezegd: "Frans jongen, wij zijn de gebroeders Van Raemdonck, als we sneuvelen in deze oorlog gaan we samen sneuvelen". En het leek erop dat dit spoedig zou gebeuren. Wij zijn dan samen in een kleine bakoven gevlucht, enkele meters verder. Ondertussen hadden we van een ander Belgisch soldaat vernomen dat er Duitsers op het hof waren gezien, maar men wist niet waar ze zich schuilhielden. Het kon dus ieder ogenblik een lijf aan lijf gevecht worden. Bijzonder waakzaam, loerend door een spleet in de muur van het gebouwtje, zag ik opeens een groep Duitsers in aanvalshouding het hof naderen. Ik vermoed dat het er een twintigtal moeten zijn geweest. Schieten konden we niet, de smalle opening in de muur liet ons dat niet toe. Ons overgeven? Er werd gezegd dat de Duitsers de krijgsgevangenen als schild voor hun opmars gebruikten. Dat schrikte ons bijzonder af. We hebben dan, zonder na te denken, het risico genomen om toch te vluchten, bijna zeker dat het een vlucht zou zijn niet wetende waarheen. Als christenmens heb ik dan een laatste gebed gepreveld. Van bij onze eerste stappen werden we onder vuur genomen vanuit een stukgeslagen venster van het woonhuis. De kogels floten om ons heen, maar gelukkig werden we niet geraakt. Firmin had twee kogels door zijn kapotjas, gelukkig werd hij niet geraakt. Wij zijn dan in een sprong over de baan in een korenveld terecht gekomen en aan de terugtocht door de velden begonnen, stellig overtuigd dat verdere weerstand van het leger hopeloos was. Niets was minder waar! Onze luitenant Bodart was met twee soldaten van onze groep op een andere hofstede terecht gekomen. Hij werd daar door d!! Duitsers gevangen genomen en in een stalling opgesloten. Dat was door Belgische soldaten gezien die het meldden aan hun stafofficier. Met enkele mannen van onze groep, waartoe ook Roger t' Jampens behoorde, die intussen terug samen kwamen, kregen we de opdracht onder leiding van de tweede luitenant Willems de hoeve te bestormen en de drie gevangenen terug te brengen. Met veel moeite werd de hoeve genaderd en we wachtten, al schuilende in een gracht tot het ogenblik was aangebroken om een stormloop te wagen. De beschieting van zowel Belgische als Duitse zijde was zo hevig alsof de wereld ging vergaan. Mijn hart klopte zo hevig en het zweet liep langs mijn gezicht. Toen voelde ik een hevige slag op mijn hoofd, alsof het met een voorhamer was. Mijn helm had een scheur opgelopen, een stuk obus was door de helm geslagen en mijn schedel was gekwetst. Totaal ontmoedigd en uitgeput ben ik weg kunnen komen. Mijn geweer en soldatenuitrusting heb ik achtergelaten en ben op zoek gegaan naar een verbandplaats. Na een hele lange weg ben ik op een hoeve gekomen waar een dokter en een paar verplegers aanwezig waren. Maar die hadden dekking gezocht onder een tafel en de gootsteen want de beschieting ging onverminderd voort. Na de eerste verzorging van de wonde ben ik 's nachts met andere gekwetsten aangekomen in het klooster van de Paters in Zevenkerke bij Brugge. De maandag 27 mei, dus de laatste dag van de veldtocht, werden we ondergebracht in een zaal van het klooster. De overige zalen lagen vol gewonden, zelfs tot in de buitengang lag het vol omdat er binnen geen plaats meer was. Altijd werden er gekwetsten aangevoerd. De ene lag te sterven, de andere te huilen, nog andere te vloeken of te bidden, sommigen smeekten om hulp, of lagen te roepen om hun vrouw of moeder, sommigen waren armen en benen letterlijk afgerukt of vreselijk verminkt. Er was geen goede verzorging mogelijk bij gebrek aan medisch personeel. Het was verschrikkelijk. We zijn met twee autobussen, allen die konden zitten, vervoerd geworden en gedurende de nacht aangekomen in een hotel aan de zeedijk te Middelkerke. Daar kregen we een echt bed, het was drie weken geleden dat ik in een bed had geslapen. Toen we 's morgens opstonden zagen we op de steenweg kolonnes Belgische soldaten met de witte vlag voorop. De capitulatie van het Belgische leger was een feit geworden.
Komen we nog eens terug naar de plaats waar ik gekwetst werd. Wat er precies gebeurd is weet ik echter niet. Ik heb dan vernomen dat luitenant Bodard met die twee mannen daar ter plaatse zijn gesneuveld; dat een dorpsgenoot André Van den Bauwhede aan de knie werd geraakt; dat soldaat Van Wijnsberghe van onze groep vanop een meter afstand in de dij werd geschoten en aan die verwonding is overleden; dat Firmin, mijn boezemvriend, door vier kogels werd geraakt in de zij, de hele nacht is blijven liggen en 's anderendaags door de Duitsers is opgehaald en naar de Bond Moyson te Gent is afgevoerd waar hij maanden tegen de dood heeft gevochten en uiteindelijk groot invalide is gebleven. Bij mijn navraag hierover heb ik toen vernomen dat op die beruchte zondag 26 mei twee dorpsgenoten zijn gesneuveld, namelijk Bertrand Van de Velde in Waarschoot en Maurice Van Nevel in RonseIe, alsmede André Verleye uit Meigem, wachtmeester bij het 13e Regiment Artillerie. Ook de Nevelaar Aimé Van Nevele verloor een been en bleef zijn verder leven groot invalide. Ook de Gentse majoor Feyerick is samen met mij in dezelfde ambulantiewagen tot in Beernem gevoerd. Hij was dodelijk gekwetst en is aan die verwondingen overleden. Ook drie andere inwoners betaalden de tol, namelijk Frans Snoeck, André Coddens en René De Clerck. Dit waren de offers betaald aan een ongelijke strijd.
Na twee weken verzorging ben ik dan samen met anderen in het krijgsgevangenkamp van Maria-Ter-Heide terecht gekomen. Wij waren daar met ongeveer 35.000 soldaten opeengepakt zonder voedsel. Drinken hadden we niet te kort. Ik heb daar twee kennissen ontmoet, namelijk Adolf De Clerck en August Maes, beiden van Nevele. Wat voor wonder daar voor mij is gebeurd daarvoor heb ik geen verklaring. Terwijl tienduizenden vanuit dit kamp naar Duitsland vertrokken en anderzijds een stroom gewezen soldaten zich op bevel van de Duitsers kwamen melden, hebben we daar met nog een paar honderd mannen een ontslagbrief ontvangen om als vrij man naar huis terug te keren. Deze vrijbrief heeft mij gedurende de vier oorlogsjaren gevrijwaard van verdere moeilijkheden.
Onderweg naar huis heb ik nog August Maebe ontmoet. We hebben samen bij een familielid kunnen overnachten te Gent om 's anderendaags met paard en kar van Leon Vandeputte vanuit Gent tot in Nevele te worden gebracht. Bij mijn thuiskomst, het was 20 juni, stond ik opnieuw voor een grote verrassing. Mijn ouders en de ganse familie waren aan het kanaal vertrokken met paard en wagen. Ze hadden zoveel mogelijk meegenomen. Allen waren terechtgekomen bij de familie Frans Vlaminck op de binnenweg naar Poesele. De hevige gevechten aan de Poekebeek hadden tot gevolg dat de families in de schuilkelder een onderkomen vonden. Ondertussen werd de hofstede in brand geschoten. Ze brandde volledig af met alles wat er in was. Ook onze ganse inboedel was opgebrand. Ze werden dan door de Duitsers uit de schuilplaats gehaald en naar de kerk van Meigem gebracht. Bij hun aankomst werd de kerk juist beschoten en hebben tientallen burgers de dood gevonden. Door de brand op de hofstede Vlaminck waren al onze klederen vernield. Bij mijn thuiskomst heb ik een broek moeten lenen bij onze gebuur Antoine Verbiest om mijn soldatenpak te kunnen vervangen. Een tweede verrassing was te vernemen dat in het door bommen getroffen gezin van Maurice Goethals te Bellem, twee dochters de dood vonden. Het gezin had ik leren kennen tijdens de mobilisatie. Een andere dochter is later mijn vrouw geworden. Ook beleefde ik een aangename verrassing. Een zwaar gekwetste soldaat uit Ursel die samen met mij werd verzorgd had bij mijn vrijstelling gevraagd, indien ik naar huis mocht, om een briefje te willen gaan afgeven aan zijn ouders. Na mijn thuiskomst ben ik naar Ursel gereden. In het dorp vroeg ik het adres van Theophiel De Baere. De man antwoorde mij: "Dat is de vader van Raymond De Baere die gesneuveld is." Ik zeg hem: "Raymond is niet gesneuveld, hij is nog in leven maar hij werd zeer ernstig gekwetst maar heden is hij aan het beteren." "Wel", zegt die man "zijn ouders en iedereen in het dorp weten het dat Raymond is gesneuveld maar kennen zijn begraafplaats niet, wat zal dat een aangename verrassing zijn voor de ouders." Ik kom aan de woning De Baere en vraag naar Theophiel. De man zegt dat het spijtig is dat zijn zoon gesneuveld is en dat ze alle begraafplaatsen afzoeken maar hem niet kunnen vinden. Ik zeg hem "Raymond is niet dood, hij leeft nog." De vader rent door de keuken naar de hof en roept op zijn echtgenote "Moeder, Raymond leeft nog." Hij komt samen met zijn vrouw terug. Nogmaals moet ik mijn verhaal vertellen en geef dan de brief af die hun zoon mij had meegegeven. Het geschrift kenden ze onmiddellijk. Ik liet twee gelukkige mensen achter te Ursel. Het was een hele belevenis. Raymond is me dan later nog enige malen, gans hersteld, komen bezoeken.
Nu voel ik mij gelukkig dat ik na zoveel jaren nog alle gebeurtenissen kan herinneren en ze kan neerschrijven. Ik spreek mijn waardering uit voor de vele oorlogsinvaliden, oorlogsslachtoffers en voor alle oudstrijders die de 18daagse veldtocht hebben meegemaakt.
Frans VAN MALDEGHEM,Nevele Soldaat Milicien, 22e Linieregiment Stafcompagnie, Peleton Verkenners
Het Entlassungschein van Frans.
Kaart met opgave van oorlogsdiensten.